Leergang geschiedenis vd Verenigde Staten 1960-2000, deel 2
1968 was een dieptepunt in de Amerikaanse geschiedenis. Moord, (rassen)rellen, polarisatie en een uitzichtloze oorlog bepaalden het beeld. Nixon beloofde de Amerikanen weer samen te brengen, de oorlog te beëindigen en het land weer groot te maken door terug te keren naar vertrouwde waarden als patriotisme en zelfredzaamheid. De ‘Stille Meerderheid’ zou de macht in handen krijgen. Schreeuwers en arrogante elite zou de mond gesnoerd worden.
Nixon kon de polarisatie niet stoppen, breidde de oorlog eerder uit en kreeg op economisch gebied te maken met een recessie die vergezeld werd van inflatie (stagflatie). Toch bracht een pakket noodmaatregelen enige economische groei in het cruciale verkiezingsjaar 1972. McGovern bleek bovendien een ideale tegenstander. De politiek onhandige democraat kon afgeschilderd worden als een extremist en vertegenwoordiger van de linkse elite. Nixon boekte een enorme verkiezingsoverwinning.
Gedreven door achterdocht en rancune voerde Nixon een geheime en illegale campagne tegen zijn politieke vijanden. De inbraak in het Watergate Hotel (1972) zou hem uiteindelijk noodlottig worden. Om afzetting te voorkomen trad hij in 1974 af. Zijn buitenlandse successen ten spijt droeg Nixon bij tot de negatieve beeldvorming rond politici. Republikeinen en democraten kwamen nog scherper tegenover elkaar te staan. Zaken die tot op de dag van vandaag doorwerken.
Plaatsvervanger Ford, naar eigen zeggen een ‘Ford, not a Lincoln’, slaagde niet het tij te keren. Vervolgens mocht de buitenstaander Carter het vertrouwen in land en politiek herstellen. Hij zou Washington zuiveren van corruptie, en belangen– en vriendjespolitiek. ‘I will never lie to you,’ zou hij later verklaren. Carter faalde in zijn missie. Economische problemen en een gijzelingsdrama in Iran toonden de VS als een reus op lemen voeten. Carter kwam tot de conclusie dat het land niet zozeer gebukt ging onder een combinatie van politieke, economische en sociale problemen, maar onder een fundamenteel verlies van zelfvertrouwen.
Parallellen te over tussen de jaren zeventig en de huidige tijd. Een president met afzetting bedreigd, verlies aan zelfvertrouwen in het westen, zwijgende meerderheid tegenover arrogante elite, aanslagen en terrorisme, en het afhaken van de burger die zich in zichzelf keert.