Leergang geschiedenis van de klassieke muziek, deel 5
Net als in de beeldende kunst kenmerkt het ‘modernisme’, dat zich manifesteerde van pakweg 1900 tot 1975, zich doordat vele nieuwe genres na of naast elkaar ontstaan: een gemeenschappelijke waarheid is verdwenen en elk genie vindt zijn eigen waarheid uit. Originaliteit is een doel op zich.
In deel 5 van delLeergang “Geschiedenis van de klassieke muziek” komen de belangrijke genres en kenmerken van moderne muziek aan bod. Er ontwikkelt zich een grotere en complexere rol voor ritme (soms zelfs boven melodie), resulterend in Igor Stravinsky’s “Le Sacre du Printemps”. Waar in de romantiek de viool met z’n hartstochtelijk geluid centraal stond, krijgen in de 20ste eeuw percussie en blazers meer aandacht waarmee ook meer de drukte en stress van het moderne stadsleven uitdrukking vindt (de muziek van Edgar Varèse). De muziek keert zich weer af van de emotie en vindt vaak een uitdrukkelijk mathematische basis (Karl Heinz Stockhausen en Iannis Xenakis) waarbij allerlei nieuwe muziektheorieën worden ontwikkeld.
De meest beruchte nieuwe muziektheorie is de ‘atonale’ twaalftoonstechniek van Arnold Schönberg en de Weense School: uit een soort democratisering en daarmee modernisering van de noten krijgen bij de twaalftoonsmuziek alle noten een gelijkwaardige rol toebedeeld. ‘Atonale’ muziek is de typisch moderne zoektocht naar een nieuwe (meer democratische) ordening nadat de traditionele ordening c.q. hiërarchie z’n betekenis had verloren (6 Bagatellen van Anton Webern). Deze ‘atonale’ school is overigens verwant aan het expressionisme in de beeldende kunst, zoals duidelijk te horen is bij Alban Berg’s opera Wozzeck.
Maar ook komt aan bod de musique concrète en de rol van toeval in de muziek: men gaat alledaagse geluiden opnemen en verwerken in geluidscollages (Varèse’s Poème Electronique en John Cage, die experimenteert met de rol van toeval in de muziek (zijn beruchte 4’33) en Stockhausen’s Gesang der Jünglinge). Behalve dat andere belangrijke ‘moderne componisten’, zoals Bela Bartók, Olivier Messiaen (Quatuor pour la Fin du Temps), Arvo Pärt en Sofia Goebaidoelina, sluit de Leergang met overzichten van de belangrijkste ‘moderne’ componisten uit de verschillende werelddelen, met van tijd tot tijd indrukwekkende ‘muzikale parels’ van zowel componisten als componistes!
Opsomming onderwerpen per college:
College 1: Hoofdtendensen in de ‘moderne’ klassieke muziek: algemene kenmerken en
specifieke vormen, de eerste ‘modernisten’ (mnl./vrw.) en de ‘Groupe des Six’
College 2: Andere ‘modernisten’, amper te rubriceren/te etiketteren
College 3: Musique concrète, ‘t Serialisme, de microtonale en de aleatorische muziek
College 4: Minimalistische muziek: ontstaan en ontwikkeling
College 5: Eigentijdse klassieke muziek in Europa
College 6: Eigentijdse klassieke muziek in Noord- en Zuid-Amerika
College 7: Eigentijdse klassieke muziek in Azië, Australië en Afrika
College 8: Moderne, eigentijdse klassieke muziek uit de ‘Nederlanden’