Leergang Architectuur, deel 3 (locatie Nijmegen)
Rond het begin van de 19e eeuw onderging de westerse architectuur een plotselinge ommekeer qua aard en stijl. Hiervoor waren drie belangrijke oorzaken aan te wijzen die met elkaar verband hielden:
-de invoering van nieuwe materialen en nieuwe bouwtechnieken
-de vraag naar nieuwe soorten gebouwen die moesten voldoen aan nieuwe maatschappelijke behoeften
-veranderingen in het culturele klimaat en in de kring van opdrachtgevers, waaruit een nieuwe reeks stijlen en vormen ontstond.
De eerste twee oorzaken hielden ten nauwste verband met de Industriële Revolutie die in Engeland in het laatste kwart van de 18e eeuw was begonnen en zich in de 19e eeuw uitbreidde naar Amerika en Europa. Deze eiste nieuwe soorten gebouwen voor transport en industrie en bracht tegelijkertijd de technieken voort waarmee deze bouwwerken konden worden gerealiseerd. Zodoende waren de meest geavanceerde gebouwen zeker ook het werk van de ingenieurs en technici, die ijzer, het belangrijkste nieuwe materiaal, op gedurfde wijze wisten toe te passen. Een groot voordeel van de nieuwe bouwmethoden was dat men gemakkelijker grote overdekte ruimten kon creëren die de nieuwe functionaliteit voorschreef.
Enkele nieuwe gebouwen, zoals ziekenhuizen, magazijnen en kantoren, ontstonden naar aanleiding van maatschappelijke en economische ontwikkelingen; andere, waaronder raadhuizen en grote hotels, waren het gevolg van een groeiende verstedelijking.
Even belangrijk waren de veranderingen in kringen van opdrachtgevers. Tot het begin van de 19e eeuw gaf de aristocratie met bouwwerken die in hun opdracht waren gemaakt, de toon aan; zij waren het die de stromingen in de architectuur beïnvloedden. De gegoede burgerij, wiens macht en aantal ten koste van de aristocratie toegenomen was ten gevolge van de groei van handel en industrie, hadden niet dezelfde achtergrond noch een conforme traditie.
In de 19e eeuw ontwikkelde de steeds verder om zich heen grijpende interesse in de Klassieke Oudheid zich tot een trend om hele bouwwerken te baseren op klassieke voorbeelden en om met name de Griekse stijl nieuw leven in te blazen.
De gotiek, die in Engeland meer dan elders de voorkeur genoot, achtte men bijzonder geschikt voor kerken, hoewel deze stijl later vaak toegepast werd op andersoortige gebouwen zoals ziekenhuizen, stations, hotels en fabrieken.
Op het vasteland van Europa werd bijna elke stijlvorm uit het verleden opnieuw bestudeerd en toegepast, maar naarmate de 19e eeuw vorderde werden de historische stijlen niet meer blindelings geïmiteerd maar meer beschouwd als een bron waaruit de architecten alle elementen konden putten die hun fantasie prikkelden. Een reeks concurrerende stijlen kwam op: neo-Romeins en Venetiaans-gotische, Vlaamse, byzantijnse, neobarok en veel andere stijlen waarvan de meeste stijlen mengvormen waren, die deden denken aan verschillende tijdvakken en landen. Een rijke vorm en een schilderachtig effect waren het voornaamste streven.
Het totaaleffect van dit alles op de Europese steden was echter, dat de vroegere eenheid van de straat vervangen werd door een mengeling van gebouwen, waarbij in elk gebouw de eigen individualiteit tot gelding werd gebracht.